Nozems - Jeugdcultuur en maatschappijkritiek

Zoeken
Ga naar de inhoud

Hoofdmenu

Nozems

Bronnen

De jeugd in het geding.  


In 1959 verscheen de studie De jeugd in het geding van D.E. Krantz en E.V.W. Vercruijsse. "De directe aanleiding tot het onderzoek," aldus het boek, "(...) was het optreden van het jeugdige publiek tijdens een jazz-concert van Lionel Hampton in de Apollohal te Amsterdam." Ze komen tot de voor die tijd opmerkelijke conclusie dat niet de "losgeslagen jongeren" het probleem vormden, maar de bekrompen ouderen door "(...) de toelaatbaarheidsgrenzen voor het gedrag van de jeugd zo nauw (te) trekken (...). Het wordt zaak de bezorgde volwassenen ervan te overtuigen, dat het nodig is de grenzen van het toelaatbare te verwijden en het gedrag van bepaalde groepen jongeren als een aanvaardbare variatie op het algemene patroon te beschouwen."

Die loslopende jongeren waren de zogenaamde nozems. Het woord nozem betekent volgens sommige: 'Nederlandse onderdanen zonder enige moraal.' In de vijftiger jaren maakte Nederland kennis met dit nieuwe fenomeen. De nozem is een eerste voorbeeld van wat later jeugdcultuur zal gaan heten. Voor het eerst gaan grote groepen jongeren uit de arbeidersklasse beschikken over eigen geld. De muziek die in de Verenigde Staten voor deze doelgroep wordt gemaakt, de rock-'n-roll, komt ook in Europa beschikbaar via films, grammofoonplaten en Radio Luxembourg. Verveling en groepsgedrag van de nozems in de grote steden leiden niet zelden tot vandalisme en geweld. Het woord krijgt dan ook steeds meer een negatieve lading.

Tegenwoordig zouden we spreken van 'hangjeugd'. Er deden zich voor het eerst rellen voor met jongeren. Deze onlusten kondigden een omslag aan in het bestaan van de naoorlogse jeugd. Een omslag waarvan de nozem het symbool werd. Voor het eerst nam de jeugd bezit van de openbare ruimte en daagde zij openlijk het gezag uit. Kenmerken van nozems waren: brommers, leren jassen, een sigaret in de mondhoek en een transistorradio waaruit rock 'n' roll klonk. Muzikaneten als Elvis en Peter Koelewijn (1e Nederlandse Rocker) waren hun muzikale idolen. Vaak stonden ze op straathoeken en stadspleinen. Ze hadden genoeg van de toen heersende moraal en kleinburgerlijkheid. Maar politieke idealen hadden ze niet, men verveelde zich en was baldadig. Eigenlijk waren het 'rebellen zonder reden' Nederlandse varianten op de rebelse Amerikaanse acteurs als Marlon Brando en James Dean (zie fragment: 'Rebel without a cause' )


Ze wilden zich helemaal niet meer binden aan een jeugdbeweging, politieke partij of kerk. Ze waren op zoek naar vrijheid en de nieuwe mogelijkheden die de opkomende consumptiemaatschappij hun bood. Dat dit niet zonder slag of stoot zou gaan, namen ze voor lief. Er verschenen dan ook geregeld overspannen berichten in kranten en tijdschriften. Braaf Nederland stond aan de vooravond van grote veranderingen.


Verdwijnende klassentegenstellingen

De oude klassen-tegenstelling die op het punt stond te verdwijnen projecteerde zich nog één maal in de moderne jeugd.

Overal ontstaan in het begin van de jaren ‘60 rivaliserende groepen: enerzijds de uitstervende echte arbeidersjeugd, anderzijds de toenemende groep van wat verder geschoolde kinderen van de nieuwe middenklasse waarin de arbeidersklasse langzaam opging.

De verschillen kwamen niet alleen tot uiting in de kleding (maar laten we de overeenkomst niet vergeten: beide groepen kleedden zich afwijkend van de burgerlijke norm), of in de muziek (maar laten we de overeenkomst niet vergeten: rock and roll of free jazz, het is in de oren van de burger allebei ‘hysterische herrie’), maar ook in massale veldslagen van de ene groep tegen de andere (maar laten we niet vergeten: zodra de politie verscheen om de vechtenden te scheiden verenigden deze
zich onveranderlijk om gezamenlijk tegen de politie te vechten).
Pleiners en Dijkers, Mods en Rockers: het waren de laatste stuiptrekkingen van een onderscheid tussen arbeiders en middenklasse dat op het punt stond grotendeels te verdwijnen.


Terreur van de nozems in Nederland


Dankzij de nieuwe media (zoals de 45-toeren single en de tv) verspreidde die cultuur zich in de jaren ‘50 massaler en sneller dan tot dat moment voor mogelijk was gehouden. Kort na de USA werd ook Europa aangetast: in Engeland heetten ze Teddy-boys, in Frankrijk Blousons Noirs, in Duitsland Halbstarken en in Nederland Nozems, maar overal deden ze het zelfde: ze hingen rond bij snackbars, kleedden zich opvallend en vielen voorbijgangers lastig. In de ogen van die voorbijgangers -die hun taaltje niet kunnen verstaan en hun muziek slechts als lawaai ervaren- was het tuig, gajes, uitschot. Als Jan Vrijman in 1955 een niet onvriendelijk artikel schrijft over ‘De Nozems van de Nieuwendijk’ wordt er door de ouders van de jongens een klacht ingediend. Nozem, dat is een scheldwoord, even erg als misdadiger, en hun kinderen nozems noemen is een schande.

Nozems waren de hangjongeren zich verveelden en rond reden op hun brommers (Kreidler en Zundapp). Ze droegen een vetkuif (de meisjes hadden een suikerspinkapsel) en hadden net als hun grote voorbeelden James Dean en Marlon Brando vaak leren jassen en colbertjes aan. Met dat soort tuig wilde veel Nederlanders niet geassocieerd worden.

Kuiven dansen op straat Amsterdam jaren '50.


Dia's nozemcultuur

'n geboortegolf als revolutie

Het begon in de jaren ‘50. Hoewel... goed beschouwd was het begonnen direct na de Tweede Wereldoorlog. “Alles zoop en naaide, heel Europa was een groot matras”, zou de dichter Remco Campert later schrijven over die bevrijdingstijd.* Ongetwijfeld een accuraat beeld, en de gevolgen bleven dan ook niet uit: zoals op de meeste oorlogen volgde er ook dit keer een geboortegolf.


Opgroeiend in een zich herstellende wereld waren de kinderen van die eerste na-oorlogse generatie niet alleen fundamenteel anders dan hun ouders en grootouders (wiens geest gevormd was door crises en oorlog), zij waren bovendien met velen. Zo veel dat toen zij opgroeiden de schoolklassen uitpuilden, zo veel dat de huizen te klein bleken, zo veel dat ze de straten vulden, zoveel dat er een nieuw woord werd uitgevonden om ze als groep aan te duiden: in de jaren ‘50 werden zij tot ‘teenagers’.

De betrekkelijke welvaart in de tweede helft van de jaren ‘50 was voor hen vanzelfsprekend, en even vanzelfsprekend was het dat de verouderde en door de oorlogsslachting volledig versplinterde cultuur van hun ouders voor hen niets betekende. Zonder terughoudendheid stortten zij zich dan ook op de eerste tekenen van een nieuwe culturele beweging die in die tijd opdook. Voor deze nieuwe culturele beweging was een andere generatie verantwoordelijk: een generatie geboren kort v66r de oorlog, te jong om een actieve rol gespeeld te hebben in de slachting -zoals hun vaders en oudere broers, waarvan er velen niet terugkwamen.
Opgegroeid in verwarring en onzekerheid, vormden zij een ‘losgeslagen generatie’, de ‘boze jonge mannen’, de ‘rebellen zonder doel’. Het waren schrijvers als Kerouac en Sillitoe, filmacteurs als Marlon Brando, James Dean en muzikanten als Elvis Presley die (brekend met alle tradities) in de jaren’ 50 hun producten naar buiten brachten. En tot ieders verbazing troffen zij een rijpe markt aan: de miljoenen teenagers die reikhalzend uitzagen naar ‘iets anders’.

Jeugdcultuur
Daarmee was de zo massaal aanwezige jeugd ontdekt, niet slechts als lastige groepering, maar vooral als economische factor van betekenis. Omdat hun ouders, zo bekend met gebrek, hun kinderen niet graag iets ontzegden, beschikten zij over meer geld dan enige jeugdige generatie ooit had kunnen dromen, en opgegroeid in een periode waarin de welvaart even snel toenam als hun eigen lengte hadden zij geen enkele reden om daar zuinig mee om te springen. Vanaf dat moment putten oude en nieuwe industrieën zich uit om de jeugd te veroveren. Een komische race tussen bejaarde heren in nette pakken en het razendsnel veranderende leger van onvoorspelbare jongeren neemt een aanvang.

De eerste 15 jaar zou de industrie, en daarmee de gevestigde orde, voortdurend achter blijven lopen, maar desondanks werd er goud verdiend. Dat maakte in ieder geval één ding duidelijk: deze chaotische herrie, deze aanstotelijke vuilschrijverij, deze onsmakelijke uitingen, deze rare kinderfratsen mochten dan onbegrijpelijk zijn, ze waren exploiteerbaar (als je maar uit kon vinden hoe) en dus van belang. Dat was de geboorte van de specifieke jeugdcultuur.

De Pleiners en de Dijkers


Jongerencultuur in de jaren '50 (artikel)
Beinvloeding: Rebel without a cause.
De Nederlandse jeugd begint te verwilderen.

Rock&Roll “Rebels en gedurfd”

Bill Haley wordt wel gezien als de grondlegger van de rock&roll. In ieder geval was zijn ‘Crazy man crazy’ de eerste rock&roll-plaat die in 1953 in de hitparade in Amerika kwam. Maar de echte grote doorbraak voor Bill Haley kwam met het nummer ‘Rock around the Clock’. Het nummer was al op de plaat uitgebracht toen regisseur Richard Brooks besloot het te gebruiken als thema voor zijn film Blackboard Jungle. De film laat het verhaal zien van een groep leerlingen van een school in een New Yorkse achterbuurt die in opstand komen tegen hun leraren. Hoewel de makers benadrukten dat de film bedoeld was als waarschuwing tegen de toenemende jeugdcriminaliteit, paste het verhaal moeiteloos in de rij films die in die dagen ongekend populair waren onder jongeren en allemaal opstandigheid tot thema hadden. Films als ‘The wild one’ (1953) met Marlon Brando en ‘Rebel without a cause’ (1955, zie filmfragment hierboven) met James Dean hadden veel succes en paste in dezelfde trend.

Het gebruik van ‘Rock around the Clock’ bij de tienerfilm had enorme gevolgen. Het grote publiek maakte kennis met de rock&roll en Bill Haley stond maandenlang op nummer 1 in de Amerikaanse pophitparade. Tegelijk raakte de rock&roll-muziek versmolten met het levensgevoel uit de film: het verzet van jongeren tegen het gezag van volwassenen. In de film gooien leerlingen de jazzplaten van hun leraren kapot onder het roepen van ‘rock and roll’. Meer letterlijk dan in deze scène kon de generatiekloof niet beschreven worden. Rock&roll werd definitief de eerste exclusieve jongerenmuziekstijl en zelfs meer dan dat. De term werd een symbool voor de opkomende jongerencultuur; ruig, onconventioneel, rebels, gedurfd, sexy en jong. Uit enthousiasme bij de vertoningen van Blackboard Jungle danste het publiek mee in de bioscoopzaal en er werd met stoelen gesmeten. Bill Haley, met zijn babyface en spuuglok, stond aan de wieg van dit nieuwe fenomeen.

Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu